In het vorige artikel over de functie verticaal zoeken hebben we met behulp van het onderstaande voorbeeld de werking van deze functie bekeken.
De formule in cel E2 is:
=VERT.ZOEKEN(D2;$A$2:$B$5;2;0)
Het laatste deel van de functie (de 0) heb ik nog niet uitgelegd. Dit is het zgn. ‘benader’ argument.
Het mag de volgende waarden hebben:
- WAAR of 1
- ONWAAR of 0
Je kunt het ook weglaten. Excel behandelt de functie dan alsof je de waarde WAAR hebt opgegeven. Als je WAAR of 1 opgeeft dan zeg je tegen Excel dat hij geen exacte overeenkomst hoeft te zoeken maar een waarde die er het dichtst bijkomt. Als we dit doen in ons voorbeeld, krijgen we het volgende resultaat:
Je ziet dat we nu niet meer #N/B krijgen in cel E4. Doordat we voor het ‘benader’ argument de waarde 1 hebben opgegeven zoekt Excel naar de waarde die het dichts bij 4300 ligt. Dit is 4200 en daarom geeft hij de omschrijving ‘Energie’ terug. Een voorwaarde om Excel te laten zoeken naar de dichtstbijzijnde waarde is dat de tabelmatrix gesorteerd is op de eerste kolom in oplopende volgorde. Als dat niet het geval is, krijg je foutieve resultaten. Een voorbeeld hiervan zie je in de onderstaande afbeelding.
De waarde 4200 wordt niet meer gevonden omdat deze onder 8000 staat. Voor zowel 4200 en 4300 vindt Excel 4100 de dichtstbijzijnde waarde en daarom krijgen deze regels de omschrijving ‘Huur’.
Dit is de reden dat ik in bijna alle situaties voor het ‘benader’ argument de waarde 0 of ONWAAR opgeef. Ik weet dan zeker dat als de zoekwaarde bestaat in de tabelmatrix, Excel het juiste resultaat geeft. Bestaat de zoekwaarde niet dan krijg ik de foutmelding #N/B. Hoe je met deze melding kunt omgaan zal ik in een volgend artikel beschrijven.